Structurele groei
Definitie
Structurele groei draait om de ontwikkeling van de aanbodkant van de economie. Het belangrijkste begrip is daarbij de productiecapaciteit: de hoeveelheid goederen en diensten die een land maximaal kan produceren.
Structurele groei draait om de ontwikkeling van de aanbodkant van de economie. Het belangrijkste begrip is daarbij de productiecapaciteit: de hoeveelheid goederen en diensten die een land maximaal kan produceren.
Klassieke economen verklaren de groei van het bbp vanuit de aanbodkant van economie. Het belangrijkste begrip is daarbij de productiecapaciteit: de hoeveelheid goederen en diensten die een land maximaal kan produceren. De productiecapaciteit kan op twee manieren groeien:
Naast de structurele ontwikkeling van de economie kunnen we ook kijken naaar de conjunctuur. De conjunctuur van de economie draait om de vraagkant van de economie. Het belangrijkste begrip is daarbij de effectieve vraag (EV): de totale vraag naar alle goederen en diensten in een land, gemeten over een bepaalde periode.
Keynesiaanse economen kijken niet naar de ontwikkeling van de productiecapaciteit maar naar de schommelingen op korte termijn. Een Keynesiaanse econoom (vernoemd naar de econoom Keynes) zal zeggen: “Allemaal leuk en aardig dat de productiecapaciteit groeit, maar op de korte termijn heb ik hier niets aan. Op de korte termijn kunnen er grote schommelingen zijn in het bbp en kan het bbp zelfs flink afnemen. Wat gaan we daar aan doen?”
Volgens Keynesiaanse economen kunnen er op korte termijn grote schommelingen zijn in het bbp van een land door veranderingen in de bestedingen van consumenten, bedrijven, de overheid en het buitenland. De bestedingen noemen we ook wel de effectieve vraag (afgekort met EV). Door een crisis gaan consumenten bijvoorbeeld minder besteden. En als er minder wordt besteed, hoeft er ook minder geproduceerd te worden. De productiecapaciteit wordt niet volledig benut. De afwijking van de trend heet de conjunctuurgolf.
Een uitlegvideo over conjunctuur, structuur en anticyclisch begrotingsbeleid.